Twente, de Joodse huizen en het roofgoed, door Mariët Blokhuis.
Zeker 244 huizen van Joodse inwoners van Twente werden tijdens de Tweede Wereldoorlog door de bezetter geroofd, vaak met steun van mensen uit de regio zelf. Ze werden tussen 1941 en 1944 ontnomen en verkocht of verhuurd, terwijl de eigenaren zaten ondergedoken of in de kampen werden vermoord. Overal vond grootschalige huizenroof plaats: in Enschede (123 panden), Almelo (60), Oldenzaal (30), Denekamp (22) en Hengelo (14). De opbrengsten daarvan, bijna 2 miljoen voor Twente en 44 miljoen voor heel Nederland, stroomde direct door naar de roofbank Lippmann, Rosenthal & Co in Amsterdam, beter bekend als de LIRO. De winsten (omgerekend naar nu ruim 260 miljoen euro) werden vervolgens gebruikt voor de financiering van de deportaties en de Nederlandse kampen Westerbork en Vught.
De ontneming van de Joodse huizen vond plaats volgens een vast patroon. Joodse vastgoedeigenaren meldden hun eigendom verplicht aan bij de door Duitse opgezette ‘Niederländische Grundstückverwaltung’ (NGV). Die besteedde de uitvoering vervolgens uit aan particuliere beheerders. In Twente, net als in de rest van Nederland, speelde het Algemeen Nederlandsche Beheer van Onroerende Goederen (ANBO) in Den Haag daarbij de hoofdrol. Deze door NSB’ers geleide organisatie regelde de huur en eventuele verkoop van de aangemelde panden. Al eerder kwam er in mei 1941 verordening 102/1941 over Joods bezit van landbouwgronden. Joden die landbouwgronden bezaten, moesten die aangeven en voor 1 september 1941 aan niet-Joden verkopen. De joodse eigenaren waren hier meestal nog bij betrokken en bepaalden de prijs samen met de kopers. Dit waren vaak de pachters van de grond, zij kregen voorrang bij de verkoop. De regionale pachtbureaus moesten de verkoop uitvoeren en een speciaal Bureau voor overdracht van joodse landbouwgronden moest de verkopen goedkeuren. De koopsom verdween naar de Vermögensverwaltungs- und Rentenanstalt (VVRA). Vaak werd deze koopsom niet betaald maar omgezet in een hypothecaire lening waarover de oorlogskoper rente moest betalen.
Verder was er nog de Omnia-Treuhand-Gesellschaft, die tijdens de Tweede Wereldoorlog haar hoofdvestiging in Berlijn had. In 1941 kreeg Omnia de opdracht om een deel van de op handen zijnde liquidaties van joodse bedrijven door te voeren. De directe opdrachtgever in Nederland was de Wirtschaftsprüfstelle, een onderdeel van het Generalkommissariat für Finanz und Wirtschaft. Tussen 1941 en september 1944 kreeg Omnia 16.000 liquidatieopdrachten van de Wirtschaftsprüfstelle, waaronder ook de Oldenzaalse grote én kleine bedrijven. Sommige Joodse bedrijven zetten snel Arische stromannen in die hun plaats in het bedrijf overnamen. Hoewel de Duitsers dit wel in de gaten hadden, werd dit bij kleine bedrijven vaak oogluikend toegestaan. En dan was er nog de De naamloze vennootschap Niederländische Aktiengesellschaft für Abwicklungen von Unternehmungen (NAGU). Als een Verwalter zelf het door hem beheerde bedrijf wilde kopen, werd de NAGU ingeschakeld. Deze naamloze vennootschap was belast met de taxatie en verkoop van ondernemingen. Zij onderhandelde met toekomstige kopers over de prijs en sloot de verkoopovereenkomsten af.
Zodra de Joodse bewoners hun huizen hadden verlaten, moesten deze op Duits gezag door de gemeente worden leeggeruimd en de goederen worden opgeslagen. Men diende hierbij eerst een inventarislijst te maken en op te sturen van alle in de woning aangetroffen goederen. Woningen mochten, uitzonderingen daargelaten, niet inclusief aanwezige inboedel worden verhuurd. Bij verhuur diende de huur te worden overgemaakt aan het bankierskantoor van de LIRO op naam van de Joodse eigenaren. Na overname door de ANBO werd de huur door hen geïnd.
Van de 18 Verkaufsbücher is het eerste boek verdwenen, dus deze transacties zijn niet meegenomen. Bij de huizen betreft het de adressen van toen.
Rechtsherstel vond lang niet altijd plaats. In hoeverre dit later overal in Twente wel is gebeurd, wordt nog verder onderzocht. Rechstherstel hield in dat de aankoopakte nietig werd verklaard en het bezit weer bij de rechthebbende kwam. Tevens moest over de voorgaande periode huur of geïnde huur worden verrekend, ondertussen betaalde gemeentelijke heffingen werden daarbij in mindering gebracht. Ook eventueel aan de woning veroorzaakte schade moest worden vergoed.
Voor degenen die de oorlog overleefden was het een trieste zaak dat hun woning ondertussen in andere handen was gekomen. Vaak duurde het wel de nodige tijd voordat ze hun eigendom weer in bezit kregen. Veel van hun inboedel was ondertussen verloren gegaan.
De officiële afhandeling van de erfenissen, zeker indien er geen eigen kinderen meer waren, duurde vaak meerdere jaren. Op de eerste plaats duurde het tot 1949 voordat de eerste verklaringen van overlijden binnenkwamen. Daarna moest bij echtparen worden uitgezocht wie het laatst overleden was. Waarna vervolgens een zoektocht begon naar vaak verre familieleden uit de betreffende tak van de familie, die de oorlog overleefd hadden.
Inboedel – Na de bezetting was het te ingewikkeld om huisraad, dat tijdens de oorlog was geroofd en naar Duitsland verscheept, te identificeren om aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. Geroofde inboedels vielen daarom onder de regelingen voor vergoeding van oorlogsschade. De al tijdens de bezetting opgerichte Schade Enquete Commissies (SEC) werden belast met het inventariseren van de schade. Controleurs van de SEC werden ingezet om onderzoek te doen naar de waarde van de geroofde inboedels. Aanvragers moesten een standaardformulier invullen waarin zeer gedetailleerd kon worden opgegeven wat er aan goederen uit hun huis geroofd was. De controleur van de SEC controleerde de juistheid van de opgegeven schaden en maakte een schatting van de oorspronkelijke aankoopprijs en het schadebedrag. Voor de schadevergoeding werd uitgegaan van de waarde van de goederen op 9 mei 1940 en daarnaast werd er nog een afschrijvingspercentage per jaar gehanteerd.
Aanvragers kregen het toegekende schadebedrag niet contant uitbetaald. Bedragen boven de honderd gulden werden vastgezet op een ‘huisraadschadeboekje’ bij de Nederlandse Middenstandsbank. In dat boekje zaten ‘koopbriefjes’ waarmee in winkels huisraad kon worden aangeschaft.
Bronnen: Verkaufsbücher en Pointer.