- Geboren 26-08-1863 te Oldenzaal.
- Overleden 16-04-1943 te Sobibor, Polen – 79 jaar.
- Z.v. Salomon Menco/Minco, koopman, en Elisabeth Nathans.
- Weduwnaar van Sebilla Hedeman.
- Gehuwd in 1923 met Roosje Cohen.
Manus begon in 1885 een zaak in dames- en herenkleding aan de Denekamperstraat te Ootmarsum. Hij trouwde in 1887 met de Ootmarsumse Sebilla Hedeman, samen kregen ze vijf kinderen. Ze verhuisden in 1896 naar het Cremershuis aan de Marktstraat 3. De eigenlijke naam is Minco, maar ze werden door iedereen Menco genoemd. Manus kwam uit een gezin met zes kinderen. Zijn vader overleed in 1903 en zijn moeder in 1916 te Oldenzaal.
In mei 1918 verhuisde Manus met zijn gezin naar de Grotestraat 156 te Almelo, waar hij een kleermakerszaak opbouwde. Zijn vrouw Sebilla overleed in 1921, waarna hij hertrouwde met de weduwe Roosje Cohen. Sinds april 1940 woonde hij samen met zijn vrouw in het Centraal Tehuis voor Israëlieten aan de Oosthaven 31 te Gouda. Beiden vertrokken tijdens de oorlog weer naar hun kinderen, Roosje vertrok naar haar zoon in Den Haag en Manus naar zijn zoon in Almelo.
Zijn zoon Maurits, die ondertussen de zaak had overgenomen, dacht hem veilig onder te kunnen brengen in het R.K. Ziekenhuis. Manus werd echter op 2 april 1943 vanuit het ziekenhuis naar kamp Westerbork gebracht. Hij werd op 13 april op transport gesteld naar het concentratiekamp Sobibor.
Holocaustslachtoffer, evenals zijn vrouw Roosje met haar drie kinderen, en zijn kinderen Carel en Maurits met hun gezinnen. Als ook zijn zus Grietje en zijn broer Nathan met zijn gezin. Zijn zoon David overleefde met zijn gezin de oorlog. De kinderen Salomon en Estella waren al eerder overleden. Het gezin van Salomon heeft de oorlog overleefd. Van Esthella zijn haar man en kinderen omgekomen. Ook zijn zus Grietje en zijn broer Nathan zijn met grotendeels hun gezinnen omgebracht.
Monument op de Joodse Begraafplaats en Stolpersteine te Almelo en Gouda.
Oorlogsmonument te Almelo.
Nationaal Holocaust Namenmonument te Amsterdam.
* Zijn kleinzoon Manuel Philip Menco (zoon van Salomon) was actief bij de Nederlands-Israëlitische Gemeente te Groningen (voorzitter), lid CC Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap en PC NIK. Hij leverde een grote bijdrage aan de herleving van het Joods leven in de mediene in het Noorden en in de stad Groningen.
Zijn kleinzoon Sebil Minco (zoon van David) werd op 18-jarige leeftijd op 7 januari 1941 gearresteerd wegens verzetsactiviteiten. Op 4 maart van dat jaar werd hij, samen met zeventien anderen, ter dood veroordeeld. Deze groep van achttien personen vormen De achttien dooden in het gedicht van Jan Campert. Minco’s straf werd echter omgezet naar levenslang, omdat hij nog minderjarig was. Hij overleefde zijn internering in de concentratiekampen Mauthausen, Auschwitz en Dachau. Na de oorlog werd hij opgenomen in het TBC-centrum te Davos ter bestrijding van zijn tuberculose. Vermoedelijk schreef hij tijdens dat verblijf het boek Koude Voeten over de periode die hij doorbracht in de verschillende concentratiekampen. Na de oorlog was hij betrokken bij de oprichting van de Stichting Geuzenverzet. Tevens was hij actief in de Stichting Het Oranjehotel en zette hij zich in voor het Nationaal Oorlogs- en Verzetsmuseum in Overloon. Ook was hij jarenlang actief in de politiek. Tot op hoge leeftijd bleef hij zich inzetten om de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog levend te houden. In 1999 ontving hij van Duitsland een onderscheiding voor zijn inspanningen voor de verzoening tussen Nederland en Duitsland, en voor zijn betrokkenheid bij de strijd tegen geweld, racisme en discriminatie.